Libellen

Voeding

Larvestadium

De larven van de libelle leven onder het water waar ze zich voeden met kleine waterdiertjes. Ze jagen door gebruik te maken van hun zicht of voelen bewegingen met hun antennes. Hiervoor verschuilen ze zich vaak aan planten terwijl sommige soorten zich ingraven in de bodem. Alle libellenlarven beschikken over een vangmasker vooraan hun kop waardoor ze hun prooien verschalken. 

Dit vangmasker bestaat uit twee scharnierende delen namelijk het submentum dat aan de kop vastgehecht zit en het prementum dat door middel van een scharnierend gewricht aan het submentum vastzit. Aan het einde hiervan bevinden zich 2 beweeglijke palpen die dan weer een beweegbare tand bevatten. 

Dit vangmasker kan in een fractie van een seconde uitschieten, zich strekken en de twee palpen aan het uiteinde kunnen dan een prooi pakken. Dit gaat zo snel dat prooidieren gepakt zijn voor ze kunnen reageren. Trucje? Voor de meeste bewegingen gebruiken libellenlarven gewoon spieren. Het is logisch om te denken dat dat dus ook voor het uitklappen van het vangmasker geldt. Maar het vangmasker gaat wel heel snel, zo snel zijn spieren niet. Hoe doen ze het dan? Libellen hebben nog een trucje: larven van echte libellen kunnen door de spieren in hun achterlijf samen te trekken een straal water uit hun einddarm schieten. De larf zelf schiet hierdoor naar voren, echte straalaandrijving dus.

Bedreigingen

Stikstofdepositie

Stikstofdepositie lijdt tot een verhoogde voedselrijkdom en verzuring waardoor ook vele aquatische fauna, hoofdzakelijk libellen, in de problemen komen.  Libellen hebben momenteel wel onder vele zaken te lijden, denk maar aan opwarming, exoten, vervuiling en verdroging maar ook de stikstofdepositie blijkt een belangrijke oorzaak van afname van de soort te zijn. We zien hierbij twee heel belangrijke gevolgen :

  • N is een voedingsstof voor planten en zorgt voor dominantie van snelgroeiende soorten
  • N leidt tot verzuring van het biotoop 

Dit zijn de belangrijkste directe gevolgen van stikstofdepositie tegenover de toestand van de libellen. Echter bestaan er ook tal van indirecte gevolgen die situatie nog moeilijker te beheersen maken.  

 

 

Hoogvenen en vennen zijn algemeen voedselarm en zeer fragiel wanneer het gaat over stikstof. Iedere verhoging van deze zorgt voor een toename van pijpenstrootje en ruigte, waardoor dan weer de veenputjes en slenken verdwijnen. Deze zijn dan weer van levensbelang voor de dwergjuffers, noordse glazenmakers en hoogveenglanslibellen. Het pijpenstrootje en de opkomende bomen zorgen voor een dominantie in de groei, maar ook de verdamping verloopt veel sneller wat dan weer voor verdroging zorgt. Stikstofdepositie zorgt ook voor een extra groei in waterplanten, waardoor er ook hier een verschuiving is in vegetatie, die positief is voor de algemene azuurwaterjuffer, terwijl de zeldzamere maanwaterjuffer achteruit gaat.

Libellensoorten zoals de oeverlibel en de tengere grasjuffer zijn sterk gebonden aan pionierssituaties. Deze zijn echter maar zeer kort te gebruiken door de snelle verruiging vanwege de stikstofaanvoer. Andere soorten zijn minder gebonden aan een vegetatiefase, maar hebben wel open en/of zonnige zones nodig. 

Algemeen kunnen we stellen dat de stikstofdepositie voor het overgrote deel van de libellensoorten nadelig is. Door een toename van de voedselrijkdom krijgen we een ruigte en dominantie die zonnige en open plaatsen overgroeit, terwijl er door deze extra groei ook extra verdamping optreedt waardoor verdroging ontstaat.