Renaissance

Tudor

Kruiden

Tijdens het Tudortijdperk (1485-1603) worden er voor de eerste maal op grote schaal kruidentuinen aangelegd. Deze werden en worden nog steeds zo ingepland zodat de tuin dichtbij het bewoonbaar gedeelte aanwezig is. Anders dan moestuinen of boomgaarden die vaak verderop in de landerijen lagen. De kruiden echter werden niet alleen bij voeding of verzorging toegepast, maar ook bijvoorbeeld bij het kleuren van kledij door de verfstoffen. Hier is er ook voor het eerst sprake van strooidames, die de septische, ontsmettende kruiden rondstrooiden doorheen het huis, kasteel of de kerk, en dit ter verhoging van de hygiëne van de inwoners. Diezelfde kruiden waaronder bijvoorbeeld lavendel worden ook voor het eerst in hagen naar aanloop van de ingang aangeplant. Dit deels gemakshalve, maar ook weer vanwege hun ontsmettende invloed op de mogelijke gasten.
Vaak gaan we in kruidentuinen die rond deze tijd werden aangelegd ook een grote hoeveelheid inheemse wilde planten zien.  Dit heeft te maken met de verhoogde kennis en het gebruik van planten. Iedere plant, of dit nu een brandnetel of een lavendelstruik is heeft een waarde en kan belangrijk zijn.

Oogsten en bewaren

Ieder herenhuis had een soort van 'stille kamer' waarin alle werkzaamheden met kruiden van drogen tot distilleren plaatsvonden.

Hagen

De kruidentuinen, maar ook de andere tuinkamers werden afgeboord met verschillende soorten planten zoals taxus en lavendel. Deze werden steeds op een specifieke manier gesnoeid waardoor we het kenmerkend geknoopt motief verkregen.