Mariadistel

Geschiedenis

40-90

De Griekse legerarts Pedianos Dioscorides gebruikt de naam 'silubon' ( soms ook met dubbele l) om een eetbare distelsoort aan te duiden.

1500-1700

Abraham Munting beschrijft de Carduus Mariae in kruidenboeken zoals in 'Nauwkeurige Beschrijving der Aardgewassen' (1696). 

Naamgeving

De Mariadistel dankt zijn naam aan de witte vlekken op de bladeren. Het Kristelijke geloof wil dat de vlekken druppels moedermelk zijn van Maria. 

Kenmerken

kenmerken
hoogte
bloeitijdstip
bloeikleur paars
blad glanzend, wit gemarmerd stekelig
inhoud silymarine : silibinine, silidianine, silychristine
geur

We herkennen de plant aan de glanzende , wit gemarmerde bladeren met witgele stekels aan de randen. De grote bladrozetten kunnen soms de winter overleven en dan lijkt de plant tweejarig te zijn. De stengel is wollig behaard en de stengelbladeren zijn klein, minder diep gelobd en stengelomvattend. In juli ontstaan de bolvormige bloemhoofden, omgeven door omgebogen, afstaande, stekelige omwindselbladeren. De buisbloempjes zijn roodpurper en lokken veel insecten zoals vlinders en bijen aan. De vruchtjes die hieruit verder komen dragen een kroon van enkelvoudige ruwe haren, die afvalt bij voldoende rijpheid.
De Mariadistel stapelt in zijn weefsel ook nitraten op en zo zullen oudere planten meer nitraat bevatten dan jonge en daardoor gevaarlijk worden voor gebruik. 

Vindplaats

De Mariadistel komt van nature voor in het Zuiden van Europa, waar hij op braakliggende terreinen, mesthopen, wegbermen en moestuinen groeit. 

Gebruik

Keuken

Vroeger werd de plant als groente gekweekt en dit gebruik wint momenteel weer aan populariteit. De wortel lijkt in smaak wat op schorseneer. De bloemhoofdjes vervangen dan weer artisjokken terwijl de jonge blaadjes een alternatief zijn voor spinazie.

Geneeskracht

Mariadistel bevat verschillende bijzondere stoffen die de lever tegen gifstoffen beschermen. De actieve stof is silymarine en bestaat uit 3 flavonoïden namelijk silybinde, silydianine en silychristine. De combinatie van deze drie beschermt de lever door hun anti-oxidentale werking. De flavonoïden stimuleren bovendien de groei van nieuwe cellen in de lever. 
Silymarine wordt eigenlijk tot de flavanoligninen gerekend, dit zijn flavanoïden van een apart type, die helpen bij de afbraak van vetten. Bij de Mariadistel is silymarine vooral in de vruchten te vinden.  

Silybine is de meest actieve molecule van de drie en is verantwoordelijk voor het merendeel van alle positieve effecten. Het grijpt in op de celwanden van de levercellen en het blokkeert de opname van toxines die de levercellen willen binnendringen. Recent onderzoekt toont aan dat silybine ook van betekenis kan zijn bij kankerpreventie en bestrijding van tumoren, nier-en pancreasziekten en ook voor de bescherming tegen en de behandeling van een vergrote prostaat en prostaatkanker, al of niet samen met gensteïne en daidzeïne uit soja. Soms worden deze laatste isoflavonen man met vit.E en selenium als behandeling voorgeschreven.